The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


De achttien Poeraanas zijn een combinatie van legenden en geschiedenis. Ze beschrijven de schepping, de vernietiging en de herschepping van het heelal. Ze voeren tal van wijzen ten tonele en beschrijven de stamboom van vele koningen. Ze vertellen verhalen die de leringen van de Vedas en de Oepanishads illustreren. Ze beschrijven ziekten en hun behandeling, tal van rituelen, de oorsprong van de belangrijke hindoe festivals, spraakkunst enz.

Elke Poeraana is toegewijd aan een of andere godheid, in hoofdzaak Brahmaa, de schepper, Vishnoe, de instandhouder, en Shiva, de vernietiger. Maar elke godheid wordt er de grootste in genoemd waardoor het duidelijk wordt dat ze het telkens hebben over dezelfde Ultieme Werkelijkheid.

God is een beladen woord. Als ik het gebruik, is dat met het inzicht van die grote wijzen van weleer in gedachten. Zij zeiden over God: Avaangmanasaagocharam. Niet (a) te meten (gocharam) met de spraak (vaang) of de geest (manasaa). Met andere woorden je kunt Hem niet vatten in woorden en je geest kan Hem niet vatten in definities en begrippen. Maar door Zijn kracht kan de mond spreken en kan de geest denken. Hij is onuitspreekbaar en ondenkbaar, maar, zeiden ze, Hij is zijnbaar. Maar daarvoor moet de geest worden overstegen.

Wat bedoelen ze daarmee?

Het is slechts ter wille van de meditatie dat men dat wat vormloos en naamloos is, bekleedt met namen en vormen. Is dat veelgoderij of afgodendienarij? Helemaal niet. Ze maakten zich een beeld van God en gaven er een naam aan, maar zeiden erbij: “Zie God in het beeld, zie God in de naam ter wille van de meditatie. Maar vergeet uiteindelijk het beeld en vergeet uiteindelijk de naam.”

Er kwam hier een tijd geleden een klusjesman over de vloer. Hij vertelde dat zijn zoon als soldaat in Afghanistan zat en dat zijn vrouw elke dag voor zijn foto een kaars aanstak. De foto op zich is niet belangrijk. Hij is maar papier, maar wat hij vertegenwoordigt, is belangrijk. Als haar zoon heelhuids terugkeert, kan ze de foto opbergen, want ze heeft dan het echte ding.

Heelallen
Ik was op de pc aan het werken en gebruikte het woord heelallen. Het werd in het rood onderstreept, want volgens onze woordenboeken heeft heelal geen meervoud. Maar in de hindoe filosofie heeft men het toch over heelallen. Met het lichaam kreeg je de noodzakelijke instrumenten mee om in dit welbepaalde heelal te functioneren. Als je lichaam zich hier niet langer kan handhaven, valt het af. Het verliest dan het besef bij deze welbepaalde persoonlijkheid te behoren en het gaat tot ontbinding over. Dit betekent dat zijn bestanddelen terugkeren naar hun eigen soort; water gaat naar water, ijzer gaat naar ijzer enz. Dit heelal verdwijnt dan voor jou en je opent je ogen ergens anders, uitgerust met de middelen om daar te functioneren.

Deze heelallen zijn met elkaar verweven. Ze verschillen door andere tijd- en ruimtenormen. Dit staat beschreven in de Yogavaasishtha van de wijze Vaalmieki, de schrijver van het Raamaayana.

Vele van deze ideeën zijn voor ons nieuwerwets, maar ze beginnen nu toch al enigszins vertrouwd te klinken. Enkele van onze filosofen brachten immers in enkele eeuwen tijd het westerse denken dichter bij het hindoe denken. De eerste was Galilei (1564-1642). Hij gaf de aarde een kosmische dimensie. Voordien geloofde men dat de aarde in het centrum stond en dat de zon errond draaide. De aarde is zoals een stofje in een stofwolk, zeiden de oude wijzen. Dan kwam Darwin (1809-1882) met zijn evolutietheorie, die in de lijn ligt van het hindoe denken.

Commentaar
Met de verandering in een andere soort bedoelt Patanjali natuurlijk de evolutie die zich onophoudelijk in de schepping voltrekt. Hij zegt dat ze het in vervulling gaan van de natuur is en dat niet allerlei secundaire factoren er de drijfveer van zijn. “Zoals een boer”, zegt hij. En hij bedoelt daarmee het volgende. Een rijstveld wordt bevloeid door kanalen. De kanalen zijn afgesloten met sluizen, die het water tegenhouden. Als de rijst moet worden geplant, opent de boer de sluizen. Het water stroomt dan uit zijn eigen kracht naar het veld. De sluizen en de activiteiten van de boer zijn secundaire factoren. Ze spelen een belangrijke rol in de evolutie, maar ze zijn er niet de oorzaak van.